Vrienden Evoluon Voorstel
van |
Lau Kanen Veldhoven, 24 maart 2004 In zijn strijd tegen het geschiedkundig analfabetisme,
waarin ik hem steun, heeft Jan Marijnissen gepleit voor een Huis der
Historie. Niet iedereen is er van overtuigd, dat zoiets er moet komen
– per slot van rekening zijn alle musea min of meer huizen der
historie en daar hebben we er al heel wat van -, maar als het gaat om
een algemene expositie van de geschiedenis der Nederlanden, moet toegegeven
worden dat daarin eigenlijk nog niet is voorzien. Misschien moet dat
Huis der Historie er dus inderdaad komen en de meest aangewezen plaats
daarvoor is mijns inziens Utrecht, omdat die stad het best bereikbaar
en ook het meest representatief is voor Nederland als geheel, d.w.z.
niet alleen voor de randstad maar ook voor de negen andere provincies.
Naast een locatie voor de algemene geschiedenis van ons land is er evenwel ook reden en ruimte voor de presentatie van bijzondere aspecten daarvan. Sommige daarvan hebben al een onderkomen: het Letterkundig Museum in Den Haag, het Legermuseum in Delft, het Scheepvaartmuseum in Amsterdam en het Maritiem Museum in Rotterdam, om maar enkele voorbeelden te noemen. Wat echter tot nu toe ontbreekt is een museaal overzicht van onze industrieeltechnische geschiedenis. Dat nu zou uitstekend passen in Zuidoost-Brabant. Steden als Helmond, Eindhoven en Tilburg zijn in hoge mate representatief voor de overgang van agrarische naar industrieeltechnische samenleving die Nederland de laatste twee eeuwen heeft doorgemaakt. Door zijn historie als weef- en wolstad heeft Tilburg al een onderdeel daarvan binnen zijn muren: het Textielmuseum. Eindhoven is vanuit historisch oogpunt de vanzelfsprekende plaats voor de presentatie van enkele andere belangrijke sectoren. Toevallig – of juist niet - beschikt deze stad ook over twee hiervoor bijzonder geschikte locaties: het Evoluon en het binnenkort vrijkomende complex Strijp S. Het nog steeds futuristisch ogende Evoluon vormt een fantastische entourage voor wat ik zou willen noemen een Museum van Informatie- en Communicatietechnologie. Daar zou prachtig de ontwikkeling en de maatschappelijke invloed (!) getoond kunnen worden van de electronische media: telefoon, radio, televisie en computers. Daarnaast – bijna letterlijk – biedt het grote complex Strijp S zich aan als welhaast ideale locatie aan voor een Museum van de Industriële Arbeid of Industrieel Museum. Op Strijp S zouden bezoekers met objecten, beelden en geluiden geïnformeerd kunnen worden over takken van nijverheid die in onze nationale en regionale historie een belangrijke rol gespeeld hebben: de sigarenmakerij, de machinebouw, de fabricage van huishoudelijke apparaten en de autoproductie. Menigeen maakt zich momenteel druk om de invulling van Strijp S, o.a. om de culturele functie die dit oude industriecomplex moet krijgen. Welnu, de meest voor de hand liggende functie is die van expositieruimte voor de geschiedenis van de techniek en de industriële arbeid. De fabrieksgebouwen staan er, de leidingstraten liggen er. Zonder drastische aanpassingen kan hier een waarheidsgetrouw beeld opgeroepen worden, niet alleen van onze industrieeltechnische historie, maar ook van de daarmee samenhangende maatschappelijke veranderingen. Slechts twee zaken ontbreken: leefbaarheid en museale inhoud. Die zullen ingebracht moeten worden. Leefbaarheid, menselijke drukte en gezelligheid, kan – en moet - ingebracht worden door gedeeltelijke ombouw van fabrieken tot woningen en door vestiging van winkels en horeca. Museale inhoud kan ingebracht worden door collectie en expositie van vroegere industriële producten, maar ook van foto’s en films, want het zijn bij uitstek deze betrekkelijk jonge audiovisuele middelen waarmee het industriële leven van de laatste anderhalve eeuw is vastgelegd. Medewerking van bedrijven die in de industriële geschiedenis van Nederland, resp. van Brabant, een rol hebben gespeeld is daarbij niet slechts gewenst maar waarschijnlijk onontbeerlijk. Daarmee kom ik op een laatste aandachtspunt: wie moet onder dit project zijn schouders zetten? Verrassend kan het antwoord niet zijn. Ook een culturele voorziening moet in principe zo aantrekkelijk zijn dat bezoekers in groten getale toestromen en hun belangstelling uitdrukken door een toegangsprijs te betalen die toereikend is om de voorziening in stand te houden. Maar iedereen weet evenzeer, dat zaken zoals deze – die niet tot de eerste levensbehoeften behoren - alleen met sponsoring en overheidssubsidies in stand gehouden kunnen worden. Uiteindelijk zal ook hier de hamvraag zijn: hoeveel is de culturele uitstraling van Eindhoven ons als samenleving en in harde duiten waard? Politici zullen dus een beslissing moeten nemen, om te beginnen in Eindhoven over de merites van dit voorstel, maar vervolgens in Den Haag over de financiering. Dit voorstel is namelijk niet bedoeld als de zoveelste molensteen aan de nek van een stad. Het gaat hier, nu de gelegenheid zich voordoet, om de vestiging van twee nieuwe musea van nationale en zo mogelijk internationale importantie, die het verdienen ook op dat niveau gefinancierd te worden. Daarom moeten ook de mogelijkheden van medefinanciering vanuit Brussel onderzocht worden. Als Europa meewerkt, vallen de beslissingen in Den Haag waarschijnlijk een stuk gemakkelijker. Lau Kanen |